id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17625 | verstandskies | wijsheidstand: weͅsheͅtstant (Kwaadmechelen) | verstandskies (wijsheidstand) [N 10b (1961)] III-1-1 |
33394 | verstelbaar luik boven de varkenstrog | val: val (Kwaadmechelen) | Boven de varkenstrog bevond zich vaak een verstelbaar voerluik. In L 360 kende men geen luik maar een scherm in de vorm van een rechtopstaande plank. [N 5A, 60e] I-6 |
22349 | verstoppertje spelen | verstoppertje spelen: / verstopperke (Kwaadmechelen) | / [SND (2006)] III-3-2 |
33454 | vertikale paal in een poort | melger: milǝgǝr (Kwaadmechelen), męlǝgǝr (Kwaadmechelen), stijp: stip (Kwaadmechelen), stijpel: stepǝl (Kwaadmechelen) | Een rechtstaande, uitneembare paal in het midden van een poort, waartegen de beide poortvleugels gesloten kunnen worden. Deze paal is aan de bovenzijde meestal verankerd achter een gebogen stuk ijzer, aan de onderzijde in een gat. De paal wordt weggenomen als de poort helemaal geopend moet worden. De paal is onbekend in een groot aantal plaatsen. Door functionele overeenkomst kunnen de benamingen ook wel gebruikt worden voor andere soorten sluitbalken (zie deze lemmata). Zie ook afbeelding 18.g bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42e; N 5, 104; A 49, 4; add. uit N 5A, 93c] I-6 |
34290 | vertuieren | hoeden: hyǝn (Kwaadmechelen), tuieren: tøi̯ǝrǝ (Kwaadmechelen), tø̜i̯ǝrǝn (Kwaadmechelen) | Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.] I-11 |
24497 | verwelken | verslakkeren: IPA, omgesp. vərslaʔərə (Kwaadmechelen) | Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)] III-4-3 |
24555 | verwelkt | verslakkerd: IPA, omgesp. vərslaʔərt (Kwaadmechelen) | Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)] III-4-3 |
23312 | vespers | vespers (<lat.): də vɛspərs (Kwaadmechelen) | de vespers [RND] III-3-3 |
18277 | vest | gilet (fr.): žəle (Kwaadmechelen), ziep: ouder. WNT: ziep (I), 1) Vest, kort wambuis, inz. ter aand. van een door boeren gedragen kort vest met mouwen en zonder slippen. žip (Kwaadmechelen) | herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] III-1-3 |
18533 | vestzakje | giletbuideltje (<fr.): žəlebul’jə (Kwaadmechelen) | vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3 |