33698 |
weg over het erf |
hofpad:
hǫfpat (K314p Kwaadmechelen)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|
33663 |
wei |
kazenwei:
kēzǝwai̯ (K314p Kwaadmechelen),
wei:
wāi̯ (K314p Kwaadmechelen),
weiland:
wāi̯lānt (K314p Kwaadmechelen)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
wāi̯ (K314p Kwaadmechelen)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
17844 |
wekken |
wakker maken:
wa`ər mōͅ`ən (K314p Kwaadmechelen)
|
wekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
24530 |
welig groeiend |
vrak:
IPA, omgesp.
vrak (K314p Kwaadmechelen)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32744 |
wendakkerhoeken |
einden:
ęn (K314p Kwaadmechelen)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
wenksbrauw:
wenksbrauen (K314p Kwaadmechelen)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
19098 |
wensen (niet in wbd 1.4) |
wensen:
wēͅnsən (K314p Kwaadmechelen)
|
wensen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
32633 |
wentelploeg |
brabander:
brǭbandǝr (K314p Kwaadmechelen),
wentelploeg:
węnʔǝl[ploeg] (K314p Kwaadmechelen)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
20634 |
wentelteefje |
verloren brood:
Syst. IPA
vlo̞u̯ərə bruu̯ət (K314p Kwaadmechelen)
|
Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|