e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
worstenbroodje verloren maandagbroodje: Syst. IPA  vərlo̞u̯ərə mándáx˂brø̞i̯ʔjə (Kwaadmechelen) Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)] III-2-3
wortel wortel: wø̜ʔǝl (Kwaadmechelen), wǫrtǝl (Kwaadmechelen) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
wortel (alg.) wortel: wøͅʔəl (Kwaadmechelen), IPA, omgesp.  wøʔəl (Kwaadmechelen) Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel ve plant [Goossens 1b (1960)] III-4-3
wortelhals nek: IPA, omgesp.  nɛk (Kwaadmechelen) De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)] III-4-3
worteltje hofpootjes: hoͅfpoiʔəs (Kwaadmechelen) Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)] I-7
wreef wreef: vrijf (Kwaadmechelen), wrijf (Kwaadmechelen) de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] III-1-1
wrijven wrijven: wrijven (Kwaadmechelen) wrijven [ZND 25 (1937)] III-1-2
wringen wringen: vringe (Kwaadmechelen) wringen [ZND 25 (1937)] III-1-2
wroeten wroeten: vrȳtǝ (Kwaadmechelen) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] I-12
zaad voor bieten groenzaad: grȳnzǭt (Kwaadmechelen), raapzaad: rǭpzǭt (Kwaadmechelen) In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.] I-5