34273 |
de stal uitmesten |
uitdoen:
øtu (K314p Kwaadmechelen),
uitmesten:
ø̜tmęstǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
opkappen:
ǫpkapǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|
19859 |
de tafel dekken |
gereedzetten:
gərīət ˃zeͅʔə (K314p Kwaadmechelen),
zetten:
zeͅʔə (K314p Kwaadmechelen)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
25640 |
de tweede keer bakken |
nabakken:
nǭbaʔ+F21874ǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Uit de woordtypen blijkt dat dit voor de tweede keer bakken bestaat uit twee handelingen t.w. laten kleuren en laten drogen van de beschuit. [N 29, 63]
II-1
|
22706 |
de vier zijden van een bikkelbeentje |
bruggetje:
brugske (K314p Kwaadmechelen),
holte:
holte (K314p Kwaadmechelen),
ruggeling:
ruggeling (K314p Kwaadmechelen)
|
De vier zijden van zon beentje. [N R (1968)]
III-3-2
|
19440 |
de was mangelen |
mangelen:
maŋələ (K314p Kwaadmechelen),
ruilen
maŋələn (K314p Kwaadmechelen)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || mangelen [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
spulə (K314p Kwaadmechelen)
|
Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
uitwringen:
øt˃vreŋə (K314p Kwaadmechelen),
wringen:
vreŋə (K314p Kwaadmechelen)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜vǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
25578 |
deeg afwegen |
afwegen:
afwēgǝ (K314p Kwaadmechelen),
wegen:
wēgǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De stukjes deeg afwegen. Men kan met de hand afwegen. Hiertoe wordt het deeg op de bank gebracht en met een steker in stukjes verdeeld die op een balans (schaal) afgewogen worden (Schoep blz. 98). Men kan ook met de afweegmachine wegen. Grote stukken van het deeg worden met de hand uit de trog of kuip gehaald en in de trechter van de afweegmachine geworpen, waarna ze door het mechanisme van de afweegmachine op het gewenste deeggewicht worden verdeeld (Schoep blz. 99). [N 29, 33c; N 29, 30b; N 29, 32a]
II-1
|