e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de stal uitmesten uitdoen: øtu (Kwaadmechelen), uitmesten: ø̜tmęstǝ (Kwaadmechelen) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de stortkar doen achteroverslaan opkappen: ǫpkapǝ (Kwaadmechelen) De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88] I-13
de tafel dekken gereedzetten: gərīət ˃zeͅʔə (Kwaadmechelen), zetten: zeͅʔə (Kwaadmechelen) tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)] III-2-1
de tweede keer bakken nabakken: nǭbaʔ+F21874ǝ (Kwaadmechelen) Uit de woordtypen blijkt dat dit voor de tweede keer bakken bestaat uit twee handelingen t.w. laten kleuren en laten drogen van de beschuit. [N 29, 63] II-1
de vier zijden van een bikkelbeentje bruggetje: brugske (Kwaadmechelen), holte: holte (Kwaadmechelen), ruggeling: ruggeling (Kwaadmechelen) De vier zijden van zon beentje. [N R (1968)] III-3-2
de was mangelen mangelen: maŋələ (Kwaadmechelen), ruilen  maŋələn (Kwaadmechelen) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || mangelen [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
de was spoelen spoelen: spulə (Kwaadmechelen) Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was wringen uitwringen: øt˃vreŋə (Kwaadmechelen), wringen: vreŋə (Kwaadmechelen) Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: drē̜vǝ (Kwaadmechelen) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
deeg afwegen afwegen: afwēgǝ (Kwaadmechelen), wegen: wēgǝ (Kwaadmechelen) De stukjes deeg afwegen. Men kan met de hand afwegen. Hiertoe wordt het deeg op de bank gebracht en met een steker in stukjes verdeeld die op een balans (schaal) afgewogen worden (Schoep blz. 98). Men kan ook met de afweegmachine wegen. Grote stukken van het deeg worden met de hand uit de trog of kuip gehaald en in de trechter van de afweegmachine geworpen, waarna ze door het mechanisme van de afweegmachine op het gewenste deeggewicht worden verdeeld (Schoep blz. 99). [N 29, 33c; N 29, 30b; N 29, 32a] II-1