24950 |
draaikolk |
draaikolk:
dràjkoͅlək (K314p Kwaadmechelen)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
scharnier:
sxarnīr (K314p Kwaadmechelen)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
dracht:
IPA
draxt (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33873 |
drachtige merrie |
veulenmerrie:
vø̄lǝmęri (K314p Kwaadmechelen),
vol:
vǫl (K314p Kwaadmechelen)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
raŋ (sg en pl) (K314p Kwaadmechelen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
draogen (K314p Kwaadmechelen),
drōͅgən (K314p Kwaadmechelen)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
dràgə (K314p Kwaadmechelen)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20500 |
drank |
drank:
drāŋk (K314p Kwaadmechelen),
drinken:
driŋʔə (K314p Kwaadmechelen)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drǭvǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreef (K314p Kwaadmechelen)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|