21418 |
duur |
duur:
dier (K314p Kwaadmechelen),
dīr (K314p Kwaadmechelen)
|
duur [ZND A2 (1940sq)] || duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
dīəvən (K314p Kwaadmechelen)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
kop:
kǫp (K314p Kwaadmechelen)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxāi̯ǝ(n) (K314p Kwaadmechelen)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
zijn kop volgen:
zne kop volge (K314p Kwaadmechelen)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
wringer:
wa ne vringer (K314p Kwaadmechelen)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dweŋ⁄ən (K314p Kwaadmechelen)
|
dwingen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
24957 |
eb, laagtij |
eb:
eͅb (K314p Kwaadmechelen),
laag water:
liəxwà⁄ər (K314p Kwaadmechelen)
|
eb, teruggaan van het water van de zee en de toestand van laag water [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
kukuksblum (K314p Kwaadmechelen)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
21313 |
eed |
eed:
ieëd (K314p Kwaadmechelen),
ījət (K314p Kwaadmechelen)
|
eed [ZND 23 (1937)] || een eed [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|