e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een hond vleien flemen: IPA  fliəmə (Kwaadmechelen) Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)] III-2-1
een kater hebben een dikke kop hebben: nən diʔə koͅp heͅmə (Kwaadmechelen) kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3
een kring op de grond trekken een ring op de grond trekken: k wordt niet uitgesproken  ne ring oep e grond trekken (Kwaadmechelen), treën: eerste e als de e van den (boom)  ne rink oep de groont treën (Kwaadmechelen) Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)] III-3-2
een lelijk gezicht trekken een lelijke smoel trekken: lelijke smoel trekken (Kwaadmechelen) grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)] III-1-4
een paar sokken sokken: zoʔə (Kwaadmechelen), zoͅʔə (Kwaadmechelen) kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)] III-1-3
een paard beslaan beslagen: bǝslǭgǝ (Kwaadmechelen) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11
een portret laten maken laten trekken: pertret laote trekken (Kwaadmechelen), potret laoten trekken (Kwaadmechelen) Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)] III-3-2
een riek mest riek (mest): rek (Kwaadmechelen) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een stuk grond enten enten: ęnʔǝn (Kwaadmechelen) Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33] I-1
een veulen werpen veulen: vø̄lǝn (Kwaadmechelen) Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52] I-9