e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
evenaar, tweespanszwenghout zwing: zweŋ (Kwaadmechelen) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
evene evie: ēvi (Kwaadmechelen) Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31] I-4
fakkel fakkel: faʔəl (Kwaadmechelen) In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)] III-2-1
fazant fazant: doorgaans Frings, soms eigen spelling  fəzānt (Kwaadmechelen) fazant (83 bekende jachtvogel; hen bruin en kleiner dan de kleurige haan [N 09 (1961)] III-4-1
feestdag van sint-maarten sint-maarten: sint metten (Kwaadmechelen) Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)] III-3-3
fiets velo: de twieë velos kruisen elkouer (Kwaadmechelen), ver en der: doffe e van de  de twieë velos redden ver ieën der (Kwaadmechelen) De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)] III-3-1
fijne hagel stofhagel: stofhagel (Kwaadmechelen) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
fijngebouwd fijn: fɛ̄n (Kwaadmechelen) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
filet, haas filet: filē (Kwaadmechelen), ossehaas: oͅsənhōͅs (Kwaadmechelen) lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] III-2-3
fitis fitis: doorgaans Frings, soms eigen spelling  fitis (Kwaadmechelen) fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)] III-4-1