32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
zwing:
zweŋ (K314p Kwaadmechelen)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ēvi (K314p Kwaadmechelen)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
19423 |
fakkel |
fakkel:
faʔəl (K314p Kwaadmechelen)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24144 |
fazant |
fazant:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
fəzānt (K314p Kwaadmechelen)
|
fazant (83 bekende jachtvogel; hen bruin en kleiner dan de kleurige haan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23275 |
feestdag van sint-maarten |
sint-maarten:
sint metten (K314p Kwaadmechelen)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
21127 |
fiets |
velo:
de twieë velos kruisen elkouer (K314p Kwaadmechelen),
ver en der: doffe e van de
de twieë velos redden ver ieën der (K314p Kwaadmechelen)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
25170 |
fijne hagel |
stofhagel:
stofhagel (K314p Kwaadmechelen)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fɛ̄n (K314p Kwaadmechelen)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
20511 |
filet, haas |
filet:
filē (K314p Kwaadmechelen),
ossehaas:
oͅsənhōͅs (K314p Kwaadmechelen)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24145 |
fitis |
fitis:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
fitis (K314p Kwaadmechelen)
|
fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)]
III-4-1
|