21118 |
bundel groenten |
busseltje:
± WLD
bösselke (L288a L 289)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
voos:
± WLD
vous (L288a L 289)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21122 |
noten afslaan |
slaan:
± WLD
sloan (L288a L 289)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20896 |
rotten |
verschrompelen:
± WLD
verschrumpele (L288a L 289)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21014 |
wormstekig |
daar zit de worm in:
± WLD
d’r zitj de worrem in (L288a L 289),
wormstekig:
± WLD
worremstaekig (L288a L 289)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)]
III-2-3
|