34152 |
bij dekking bevrucht |
over (de) drie weken:
ø̄vǝr dri wēkǝ (L318 L318p
[Tungelroy]
)
|
De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a]
I-11
|
33899 |
overhoef |
overhoef:
ø̄vǝrhūf (L318 L318p
[Stramproy]
)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
25932 |
overhoekse stand |
overhoek:
ø̄vǝrhōk (L318 L318p
[Stramproy]
)
|
De stand van de roeden in de vorm van de letter x. In l 211 dienden de roeden daarbij geen zeilen te dragen. Zie ook afb. 1 en 5. In l 164 betekende de overhoekse stand ø̄feestø̄, ø̄volksfeestø̄ of ø̄bruiloftø̄ (brølǝft), terwijl in l 330 bij een dergelijke stand bij een feest vlaggen aan de wieken werden bevestigd. Bovendien werden de roeden in de overhoekse stand geplaatst als de molen niet in werking was. Achter de plaatscode is tussen ronde haken de betekenis van de stand in de betreffende plaats vermeld. Daaruit blijkt dat de standen en hun betekenis erg verschillend kunnen zijn. [N O, 8a; N O, 8e]
II-3
|
33897 |
overkoot |
overkoot:
ø̄vǝrkōǝt (L318 L318p
[Stramproy]
)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|