34053 |
os |
oom:
ø̄m (L382 L382p
[Montfort]
)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
33897 |
overkoot |
overgekoot:
ø̄vǝrgǝkūǝtj (L382 L382p
[Montfort]
)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
32213 |
overval |
oversteek:
ø̄vǝrštē̜k (L382 L382p
[Montfort]
)
|
De schuine stand van de spaken ten opzichte van de naaf, die mede de sterkte van het wiel bepaalt. Zie ook afb. 188. [N G, 21c]
II-12
|