19179 |
verstandig |
verstandig:
verstendig (L379p Laak)
|
verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|
18140 |
verstuiken |
verstuiken:
verstøke (L379p Laak),
verstøkt (L379p Laak)
|
verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)]
III-1-2
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kamizâol (L379p Laak)
|
vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̜̄lǝ (L379p Laak)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (L379p Laak)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
wijert:
wiǝrt (L379p Laak)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (L379p Laak)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
30794 |
villen |
villen:
velǝ (L379p Laak)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
vèn (L379p Laak),
vènne (L379p Laak)
|
vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vènje (L379p Laak)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|