24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloo (L379p Laak)
|
vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
vleu (L379p Laak)
|
vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vloke (L379p Laak)
|
vloeken [SGV (1914)]
III-3-1
|
27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (L379p Laak)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
18217 |
vod |
lommel:
lommel (L379p Laak),
lommele (L379p Laak)
|
vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lommelenkoopman:
lommelekoupman (L379p Laak)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33385 |
voergang in de paardestal |
voerij:
vōrii̯ (L379p Laak)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vø̄reŋ (L379p Laak)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
17777 |
voet |
voet:
veut (L379p Laak),
voot (L379p Laak)
|
voet [SGV (1914)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|
24268 |
vogel, algemeen |
vogel (enk.):
vogel (L379p Laak),
vogel (mv.):
veugel (L379p Laak)
|
vogel [SGV (1914)] || vogels [SGV (1914)]
III-4-1
|