e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laak

Overzicht

Gevonden: 1208
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wijden wijden: wie-je (Laak) wijden [SGV (1914)] III-3-3
wijn wijn: wien (Laak) wijn [SGV (1914)] III-2-3
wijnazijn wijn-edik: wien-èk (Laak), wijnazijn: wienazien (Laak) wijnazijn [SGV (1914)] III-2-3
wijnstok, wingerd wingerd: wingerd (Laak, ... ) [SGV (1914)]wingerd [SGV (1914)] I-7
wilde gans wilde gans: ein wilj-gâos (Laak) wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)] III-4-1
willen willen: wille (Laak) willen [SGV (1914)] III-1-4
wind (alg.) wind: windj (Laak) wind [SGV (1914)] III-4-4
winderig weer windachtig (weer): windj-echtig (Laak) winderig [SGV (1914)] III-4-4
winkelhaak winkelhaak: weŋkelhǭk (Laak), winkelhâok (Laak) Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)] II-7, III-1-3
winterwortelen moren: mūrǝ (Laak) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5