28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (L379p Laak)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
zoon:
zoon (L379p Laak)
|
zoon [SGV (1914)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (L379p Laak)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
20336 |
zuster |
zuster:
(op de ö van hör, hoort nog een lengtestreep te staan).
zöster (L379p Laak)
|
zuster [haar] [SGV (1914)]
III-2-2
|
25555 |
zuurdeeg maken |
desemen:
dęjsǝmǝ (L379p Laak)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoos (L379p Laak)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zwê-je (L379p Laak)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kaak:
kaak (L379p Laak)
|
kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (L379p Laak)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwumme (L379p Laak)
|
zwemmen [SGV (1914)]
III-3-2
|