21383 |
aftroggelen |
aftroggelen:
aaftrâochele (L379p Laak)
|
troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
25903 |
afval |
pulp:
pølp (L379p Laak)
|
Het afval van de uitgeperste vruchten dat in de perskuip achterblijft. [N 57, 17]
II-2
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
sleep:
slęi̯p (L379p Laak)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
22335 |
alles kwijt |
kwijt:
ps. invuller geeft geen antwoord op de zin.
kwiet (L379p Laak)
|
kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
19312 |
angst |
angst:
angst (L379p Laak)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
kruidnageltje:
-
kroednägelkes (L379p Laak)
|
tuinanjer [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
anker (L379p Laak)
|
anker [SGV (1914)]
III-3-1
|
25922 |
appelstroop |
appelsiroop:
apǝlšrup (L379p Laak)
|
Stroop, gemaakt van appelen. [N 57, 34b; N 57A, 6; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̜mǝrǝ (L379p Laak)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
21294 |
armoedig |
armoedig:
ermuidig (L379p Laak)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|