18798 |
begrip, besef |
verstand:
hê hêt er gein verstandj van (L379p Laak)
|
besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21357 |
bekvechten |
stechelen:
stechele (L379p Laak)
|
redetwisten [SGV (1914)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
beloaken Poase (L379p Laak)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (L379p Laak)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
18932 |
beredderen |
beredderen:
beredderen (L379p Laak)
|
beredderen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21730 |
beslag |
slag:
bǝslāx (L379p Laak)
|
Het ijzerwerk aan de onder- en bovenkant van de draaiboom. Zie afb. 16. [N 57A, 4.2; N 57, 9 add.]
II-2
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
miemert:
mimmert (L379p Laak),
mimmerte (L379p Laak)
|
bes [SGV (1914)] || bessen [SGV (1914)]
I-7
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (L379p Laak)
|
beuk [SGV (1914)]
III-4-3
|
20180 |
bevallen |
kramen:
kraome (L379p Laak)
|
levenslicht [een kind het ~ schenken] [SGV (1914)]
III-2-2
|
25107 |
bewolkte lucht |
overlopen lucht:
ə:vərloupə (L379p Laak)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|