19060 |
liefhebben |
liefhebben:
leefhöbbe (L379p Laak)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-1-4
|
18881 |
liefkozen |
lief houden:
leefhaoje (L379p Laak)
|
liefkozen [SGV (1914)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
legen (L379p Laak)
|
liegen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lees (L379p Laak)
|
lies [SGV (1914)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lievehereschaapje:
leevenhīēresjeùpke (L379p Laak)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
likke (L379p Laak)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
lēzǝt (L379p Laak)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24821 |
lindeblad |
lindeblad:
linjeblaar (L379p Laak)
|
lindeblad [SGV (1914)]
III-4-3
|
21478 |
liniaal |
liniaal:
liniaal (L379p Laak)
|
liniaal [SGV (1914)]
III-3-1
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L379p Laak)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|