18221 |
pronken |
prijken:
prijken (L379p Laak),
pronken:
proenke (L379p Laak)
|
prijken [SGV (1914)] || pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
21354 |
pruis |
pruis:
Pruus (L379p Laak)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruisen:
Pruse (L379p Laak)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
sukkeleer (L379p Laak)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
25014 |
punt, stip |
punt:
puntj (L379p Laak)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
19079 |
raad |
raad:
räod (L379p Laak)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
vrèmdj (L379p Laak)
|
01; vreemd [SGV (1914)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
graat:
groǝt (L379p Laak)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
râoje (L379p Laak)
|
raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|