33715 |
stronk, boomstronk |
stronk:
stroŋk (L379p Laak)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
25574 |
strooien |
strooien:
strø̜i̯ǝ (L379p Laak)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
30516 |
strooien dak |
stro-/strooidak:
strø̄dāk (L379p Laak)
|
Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.]
II-9
|
20956 |
stroop |
siroop:
sxrōp (L379p Laak),
šrup (L379p Laak)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
25927 |
stroopmes |
siroopmes:
šrupmɛts (L379p Laak)
|
De houten spaan om stroop uit de voorraadpotten te halen bij het afwegen in de verkoopruimte. [N 57, 37]
II-2
|
25918 |
stroopschep |
pan:
pan (L379p Laak)
|
De houten of koperen schep waarmee stroop uit de ketel kan worden geschept. Zie afb. 27. Daarnaast wordt de schep, zo blijkt uit de opgaven, ook gebruikt om de stroop te roeren, zeker wanneer hij een lange steel heeft. De "zijpnatsschup" uit L 387 was een houten schop als afb. 27 met een korte steel. De schop werd onder meer gebruikt voor ''t afwegen van stroop. [N 57, 30b; N 57, 30c]
II-2
|
25861 |
stroopstoker |
siroopstoker:
šupstø̄kǝr (L379p Laak)
|
De man die stroop maakt. [N 57, 2; monogr.]
II-2
|
25859 |
stroopstokerij |
siroopstokerlij:
šrupstø̄kǝri (L379p Laak)
|
Het bedrijf waar men stroop maakt. [N 57, 1a; monogr.]
II-2
|
25926 |
stroopvat |
roompotten:
rǫwmpø̜t (L379p Laak)
|
De pot of het vat waarin de stroop wordt opgeslagen. Een aantal zegslieden vermeldt dat men de stroop bewaarde in "baren", stenen potten waarvan de inhoud varieerde. De invuller uit Q 253 merkt bovendien op dat zo''n "baar" op tanden stond, twee oren had en twee of drie schilden (stempels van ongeveer 5 cm doorsnede in relief). Twee schilden duidden op een inhoud van 20 tot 25 liter, drie schilden op een inhoud van 30 tot 35 liter. Ook de opgave uit L 295 ("driekroonse pot") wijst in die richting, bovendien vermeldt de zegsman dat men zulke potten afsloot met krantepapier. De respondent uit L 387 kende twee soorten stenen pot: de "uiles", een kleine, stenen pot van ongeveer 15 liter en de "zijpnatduppen", een Keulse pot met een in-houd van 15 liter of meer. De stroop van ''t loonstoken werd in deze emballage, die door de klant was meegegeven, opgeslagen. De invullers uit Q 253 en L 295 gebruikten bovendien ook houten vaten, voorzien van een houten deksel, om de stroop te bewaren. In L 295 had zo''n vat een inhoud van 75 kilo. De zegsman uit L 374 sloeg zijn stroop op in een groot houten voorraadvat van ongeveer 500 liter dat schuin op schragen stond en van bovenaf gevuld kon worden. Aan de voorkant van het vat bevond zich een aftappunt. [N 57, 36]
II-2
|
33128 |
strowis |
strowis:
strowęs (L379p Laak)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|