24905 |
s woensdags |
de goensdag:
ps. blz. 99 van deel 2 (N-W). BNO.
degoonsdig (L288b Laar),
tegoonzig (L288b Laar)
|
s woensdags
III-4-4
|
21081 |
sabbelen |
lebberen:
Zit toch neet d¯n hieëlen aovuntj limmenaat te lebbere
lebbere (L288b Laar),
sabberen:
Verklw. e zabbertje: een snoepje
zabbere (L288b Laar)
|
drinken, sabbelen || sabbelen, op snoep zuigen
III-2-3
|
24372 |
salamander |
ekvis:
eêkvés (L288b Laar),
meerkol:
maerkol (L288b Laar)
|
salamander || watersalamander
III-4-2
|
28797 |
satijn |
satijn:
sati.n, sǝti.n (L288b Laar)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
sevoeëje koeël (L288b Laar)
|
savoye kool
I-7
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
sxīǝf (L288b Laar)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
19507 |
schaal |
schaal:
sxāl (L288b Laar)
|
schaal
III-2-1
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
sxāl (L288b Laar)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
19129 |
schande |
blamage:
blamaasj (L288b Laar)
|
schande
III-1-4
|
19045 |
schaterlachen |
zich bescheuren:
zich beschuuëre (L288b Laar)
|
uitbundig lachen
III-1-4
|