24705 |
bolderik |
steekneusje:
oronaria tomentosa; sierplant met viltige bladeren
staeknaeske (L288b Laar)
|
prikneusje
III-4-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L288b Laar)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
28746 |
bombazijn |
bombazijn:
bǫmǝzin (L288b Laar)
|
Sterk weefsel, thans van katoen, of met linnen ketting en katoenen inslag, aan de achterzijde geruwd, veel gebruikt voor voering, werkmansondergoed enz., vaak verward met pilo (Van Dale, pag. 402). [N 62, 93b; N 62, 89c; MW; monogr.]
II-7
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
boeënekroêt (L288b Laar),
bonenkruidje:
boeënekruutje (L288b Laar)
|
bonenkruid || toekruid gebruikt bij het eten van tuinbonen, bonenkruid
I-7, III-2-3
|
24124 |
bonte kraai |
grijze kraai:
gries krej (L288b Laar)
|
kraai, bonte —
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
alleen in kandidaatsscriptie
speicht (L288b Laar)
|
specht (alg.)
III-4-1
|
19152 |
bood |
giftig:
giftig (L288b Laar)
|
nijdig, kwaad
III-1-4
|
32550 |
boodschappenmand |
boodschappenmand:
buǝtsxapǝmaŋ (L288b Laar)
|
Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.]
II-12
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
bôngert (L288b Laar)
|
boomgaard
I-7
|