20899 |
aardappels schillen |
jassen:
Verg. bargoens
jasse (L288b Laar),
schillen:
aerpel schélle
schélle (L288b Laar)
|
aardappelen schillen || schillen
III-2-3
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
aerbieër (L288b Laar)
|
aardbei
I-7
|
18905 |
aarden |
aarden:
aârde (L288b Laar)
|
wennen
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
driekroonse pot:
drejkrūǝnsǝ pǫt (L288b Laar),
roompot:
rǫwmpǫt (L288b Laar),
uilespot:
ūlǝspǫt (L288b Laar)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19021 |
achterdocht |
achtergedacht:
achtergedecht (L288b Laar)
|
achterdocht, berekening, overweging
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
naastegang:
naostegang (L288b Laar)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
19803 |
afdak |
afdak:
āf˂dāk (L288b Laar)
|
afdak
III-2-1
|
19890 |
afdrogen |
afdrogen:
āf˂dry(3)̄əgə (L288b Laar)
|
afdrogen
III-2-1
|
20473 |
afkomst |
komaf:
komaaf (L288b Laar)
|
afkomst
III-2-2
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
wassen en doodskleed aandoen van een lijk
aaflégke (L288b Laar)
|
afleggen
III-2-2
|