28847 |
garen |
garen:
gārǝ (L288b Laar)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28862 |
garenklosje, garenpijpje |
klosje:
klø̜skǝ (L288b Laar)
|
Doorboord klosje waarop het garen is gewonden of pijpje waarop het garen zit. [N 59, 9; N 62, 56a; N 62, 56b; Gi 1.IV, 23; MW; monogr.]
II-7
|
20907 |
gebakken appelschijven |
boomherst:
boumherst (L288b Laar),
boomspek:
boûmspek (L288b Laar)
|
appelschijven in de pan gebraden
III-2-3
|
30204 |
gebint |
gebont(e):
gǝbo.nt (L288b Laar)
|
Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.]
II-9
|
20182 |
geboren worden |
geboren:
ww
geboeëre (L288b Laar)
|
geboren (worden)
III-2-2
|
19725 |
gebouw |
tispel:
tespəl (L288b Laar)
|
hoog gebouw
III-2-1
|
20161 |
gebroeders; niet gebruiken |
gebroers:
gebreurs (L288b Laar)
|
broers
III-2-2
|
19046 |
geduld |
geduld:
gedäöltj (L288b Laar)
|
geduld
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gaeleschriêver (L288b Laar)
|
geelgors
III-4-1
|