e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1460
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalf kalf: kalf (Laar), kǭf (Laar), muk: mø̜k (Laar) Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14] I-11
kalfziekte, melkziekte kalfziekte: kǭfzekdjǝ (Laar) Een stofwisselingsziekte waarvan de aanleiding is het vrij plotseling op gang komen van de melkafscheiding na het kalven. De zieke dieren maken een suffe indruk, herkauwen niet meer en hebben dikwijls een wat trage mestafzetting. Door de boeren wordt de melkziekte vaak verward met de kopziekte. Het zijn allebei deficiëntieziekten: bij melkziekte gaat het om een gebrek aan calcium, bij kopziekte echter om een gebrek aan magnesium. Zie ook het lemma ''kalfziekte'', ''melkziekte'' in wbd I.3, blz. 460.' [N 3A, 99; N 52, 1; A 48A, 2; monogr.] I-11
kalkoen schroet: sxrūt (Laar) Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.] I-12
kalmoes kalmoes: aromatische wortelstok  kâlmoos (Laar), kermiswortel: kêrmeswortel (Laar) kalmoes III-4-3
kam kam: kamp (Laar), toen ich mich woeëj keime gong munne kamp kepot (Laar) Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.] I-12, III-1-3
kamer kamer: kāmər (Laar) kamer III-2-1
kammen kammen: toen ich mich woeëj keime gong munne kamp kepot (Laar) Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] III-1-3
kan kan: kan (Laar) kan III-2-1
kandijsuiker borstsuiker: borssókker (Laar, ... ) bruine kristalsuiker, kandijsuiker || grove kandijsuiker III-2-3
kaneel kaneel: kenieël (Laar), kaneelpijpje: kenieëlpiêpke (Laar) kaneel || pijpje kaneel III-2-3