24417 |
kniptor |
hanneskeknik:
vero
hanneskeknik (L288b Laar)
|
kniptor
III-4-2
|
33545 |
knolselderij |
knopselderie:
knópselderi-j (L288b Laar)
|
knolselderij
I-7
|
18262 |
knoop |
knoop:
knǭwp (L288b Laar)
|
Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7
|
19350 |
knorrepot |
brombeer:
brómbaer (L288b Laar),
brommelwammes:
brómmelwaames (L288b Laar),
iezegrim:
iêzegrim (L288b Laar),
knoterboks:
knooterbóks (L288b Laar),
knotergat:
kneutergaât (L288b Laar),
knoterhout:
knoeëterhout (L288b Laar),
knoterpot:
knoeëterpot (L288b Laar, ...
L288b Laar),
kribbebijter:
krubbebiêter (L288b Laar),
luppentrul:
luppentrûl (L288b Laar),
nieserd:
niêsert (L288b Laar),
niesgat:
niêsgaat (L288b Laar)
|
brombeer || iemand die moppert || knorrepot || mopeeraar || mopperaar || mopperpot
III-1-4
|
34058 |
koe |
koe:
kou̯ (L288b Laar),
kui̯ (L288b Laar),
kǫu̯ (L288b Laar)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
verse koe:
vø̜rsǝ [koe] (L288b Laar)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vø̜rs (L288b Laar)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34213 |
koeherder |
zweitser:
zwęi̯tsǝr (L288b Laar)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|