e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1460
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kniptor hanneskeknik: vero  hanneskeknik (Laar) kniptor III-4-2
knoest knar: knar (Laar) knoest III-4-3
knolselderij knopselderie: knópselderi-j (Laar) knolselderij I-7
knoop knoop: knǭwp (Laar) Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7
knorrepot brombeer: brómbaer (Laar), brommelwammes: brómmelwaames (Laar), iezegrim: iêzegrim (Laar), knoterboks: knooterbóks (Laar), knotergat: kneutergaât (Laar), knoterhout: knoeëterhout (Laar), knoterpot: knoeëterpot (Laar, ... ), kribbebijter: krubbebiêter (Laar), luppentrul: luppentrûl (Laar), nieserd: niêsert (Laar), niesgat: niêsgaat (Laar) brombeer || iemand die moppert || knorrepot || mopeeraar || mopperaar || mopperpot III-1-4
koe koe: kou̯ (Laar), kui̯ (Laar), kǫu̯ (Laar) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die eenmaal heeft gekalfd verse koe: vø̜rsǝ [koe] (Laar) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe die pas gekalfd heeft vaars: vø̜rs (Laar) Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16] I-11
koeherder zweitser: zwęi̯tsǝr (Laar) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koekenpan pan: pan (Laar) koekenpan III-2-1