30223 |
panlatten |
deklatten:
dɛklatǝ (L288b Laar),
panlatten:
panlatǝ (L288b Laar)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
30477 |
pannen poppen |
pannen poppen:
panǝ popǝ (L288b Laar),
poppen:
popǝ (L288b Laar)
|
De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
bógk@ssekook, körsekook, spekkook, krîntekook
kook (L288b Laar)
|
pannenkoek, koek
III-2-3
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoffele (L288b Laar),
pantoffels (L288b Laar)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L288b Laar)
|
pap [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
18183 |
passen |
passen:
pasǝ (L288b Laar)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.]
II-7
|
20058 |
passiebloem (passiflora coerulea) |
bloedbloem:
bloótbloom (L288b Laar)
|
passiebloem
III-2-1
|
20685 |
patates frites |
friet:
Verklw. frietje
friet (L288b Laar)
|
patates frites
III-2-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
petries (L288b Laar)
|
patrijs
III-4-1
|
33562 |
peen, wortel |
moren:
moeër (L288b Laar)
|
peen, wortel
I-7
|