21082 |
rijstepap |
rijstepap:
riêstepap met sókker en kenieël (L288b Laar)
|
rijstepap met suiker en kaneel
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
riêstevlaaj (L288b Laar)
|
rijstevlaai
III-2-3
|
29911 |
ringen |
trompen:
trumpǝ (P167p Laar)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
liezen:
leeze (L288b Laar)
|
ontdoen, van draden—
I-7
|
26494 |
ringhout |
meelring:
[meel]reŋ (L288b Laar)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
26615 |
ringmeel |
ringmeel:
reŋ[meel] (L288b Laar)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
24234 |
ringmus |
kransje:
krênske (L288b Laar),
ringelmus:
rîngelmös (L288b Laar),
tjefke:
tjefke (L288b Laar)
|
ringmus
III-4-1
|
20792 |
rins |
rins:
Rinse boeëter: ranse boter
rins (L288b Laar)
|
zuur, rans
III-2-3
|
24317 |
riviergrondel |
zandgeufje:
vanwege "geufje"ondergebracht bij grondeling (is niet modderkruiper!)
zântguuŭĕfke (L288b Laar)
|
grondeling, modderkruiper
III-4-2
|
33478 |
rode aalbes |
hondsberen:
hóngsbieër (L288b Laar),
lievevrouwkebeertjes:
leevevrouwkebieërke (L288b Laar),
miemerten:
mv.
miêmerte (L288b Laar)
|
aalbes
I-7
|