24524 |
rozenbottel |
hanenkul:
mv.
haankölle (L288b Laar),
papenkul:
paapekölle mv. (L288b Laar)
|
rozebottels || rozenbottel
III-4-3
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
ruûzele (L288b Laar)
|
ruien
III-4-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (L288b Laar)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
34022 |
rundvee |
rundsbeesten:
rønzbīi̯stǝ (P167p Laar),
vee:
viǝ (L288b Laar)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
29731 |
ruwe stenen |
zonnebakkers:
zonǝbɛkǝrs (L288b Laar)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
24905 |
s woensdags |
de goensdag:
ps. blz. 99 van deel 2 (N-W). BNO.
degoonsdig (L288b Laar),
tegoonzig (L288b Laar)
|
s woensdags
III-4-4
|
21081 |
sabbelen |
lebberen:
Zit toch neet d¯n hieëlen aovuntj limmenaat te lebbere
lebbere (L288b Laar),
sabberen:
Verklw. e zabbertje: een snoepje
zabbere (L288b Laar)
|
drinken, sabbelen || sabbelen, op snoep zuigen
III-2-3
|
24372 |
salamander |
ekvis:
eêkvés (L288b Laar),
meerkol:
maerkol (L288b Laar)
|
salamander || watersalamander
III-4-2
|
28592 |
salpeter |
salpeter:
solpęjtǝr (P167p Laar)
|
Chemische stof waarmee bijen bedwelmd worden. [N 63, 77d, N 63, 77c; N 63, 77b; JG 1b]
II-6
|
28797 |
satijn |
satijn:
sati.n, sǝti.n (L288b Laar)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|