e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemering, valavond avonddonker: aovuntjdônkel (Laar), uilenvlucht: BNO.  uûlevleûg (Laar), WB.  uûlevluuëg (Laar), valavond: (meervoud: valaovundje).  val⁄aovuntj (Laar) avondschemering, valavond || schemer, halfduister III-4-4
schenen schenen: sxēnǝ (Laar) Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.] II-12
schenkkan karaf: kəraf (Laar) waterkan, glazen wijn- of likeurkan III-2-1
scheren scheren: scheire (Laar) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp zetten scherp zetten: sxɛrǝp ˲ze̜tǝ (Laar) Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.] II-11
schijten kakken: kákǝ (Laar), schijten: sxē̜tǝ (Laar) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schil van een vrucht bast: bast (Laar) schil, groene — I-7
schim, schaduw, glimp schim: schieëm (Laar), BNO.  scheêm (Laar) schim, schaduw, glimp III-4-4
schoen schoen: schoen (Laar) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoenen (mv.) schoenen (mv.): šōn (Laar) Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] III-1-3