18978 |
smeerpoes |
klamot:
cf. WNT VII,2 s.v. "klamot". Aanm. voor vla. klamot in andere betekenissen (o.a. "vuile slons") Zie ook CV
klaamót (L288b Laar),
onnut:
onnöt (L288b Laar),
vetkanis:
vétkaanes (L288b Laar),
vetkei:
vétkej (L288b Laar)
|
deugniet, vuilpoes, waardeloos persoon || smeerpoes || smeerpoets || vuilpoets
III-1-4
|
24701 |
smeerwortel |
heilbeen:
symphytum officinale; geneeskrachtige plant
heilbein (L288b Laar)
|
smeerwortel
III-4-3
|
19421 |
smeulen |
ameren:
om het vuur te houden werd \'s avonds \'n turf gestookt die dikwijls \'s morgens ook nog aomerdje
ōͅmərə (L288b Laar)
|
vonken
III-2-1
|
27252 |
smid |
smid:
smīǝt (L288b Laar
[(mv smīǝj)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smes (L288b Laar)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
19361 |
snauwen, grauwen |
grauwelen:
graauwele (L288b Laar),
snauwen:
snaauwe (L288b Laar)
|
grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24388 |
sneep |
koemoel:
vis
kowmoel (L288b Laar)
|
sneep (vis)
III-4-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
snieëbuj (L288b Laar)
|
sneeuwbui
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
- Weerts (ook wel stadweerts genoemd) en Buitenijen (= de kerkdorpen rondom de stadskern: snietj, sniedje, gesnietj; - het Nederweerts en het Ospels: sni-jtj, sni-jdje, gesni-jtj. ps. JK nakijken!
sni-jje (L288b Laar),
ps. boven de Ô staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken.
snĭjə (L288b Laar)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
naaksmannetje:
mv.
naaksmenkes (L288b Laar)
|
sneeuwklokje
III-4-3
|