20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (L288b Laar)
|
trouwen
III-2-2
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tøi̯ǝr (L288b Laar)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
hō.f (L288b Laar),
huəf (L288b Laar)
|
tuin
III-2-1
|
33506 |
tuinbonen |
kniebonen:
kni-jboeën (L288b Laar),
wollebonen:
mv.
wölleboeëne (L288b Laar),
wollewantjes:
wöllewantjes (L288b Laar)
|
tuinbonen || tuinbonen, jonge || tuinboon
I-7
|
24258 |
tuinfluiter |
grijsje:
grieske (L288b Laar),
hoffluiter:
de opgegeven betekenis is: "heggemus, tuinfluiter"; ondergebracht bij tuinfluiter
hoeëffluiter (L288b Laar)
|
tuinfluiter
III-4-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kêr’revel (L288b Laar)
|
kervel
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
tuinmuur:
tȳnmūr (L288b Laar)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
34482 |
tweeslachtige jonge kip |
kween:
kweŋ (L288b Laar)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
26481 |
tweetakrijn |
tweetakt:
tweetakt (L288b Laar)
|
Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b]
II-3
|
24495 |
twijg, jonge tak |
snade:
dunne buigzame tak
snaoj (L288b Laar)
|
tak, twijg
III-4-3
|