32404 |
bodemmes |
bodemmes:
būǝmmęs (L288b Laar),
zoolmes:
zūǝlmęs (L288b Laar)
|
Licht gebogen, aan beide zijden snijdend mes met lange steel, dat met name wordt gebruikt om de ruw bewerkte bodem van de geheulde klomp bij te snijden en glad af te werken. Zie ook afb. 244. [N 97, 22; N 97, 25; A 29a, 8a-b; A 29a, 11a-b; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
24569 |
boeket |
bloemenstruis:
bloômestroês (L288b Laar),
struis:
stroês (L288b Laar)
|
ruiker
III-4-3
|
34105 |
boekpens |
boekpens:
bukpɛns (L288b Laar)
|
De derde maag van de koe, de maag die van binnen vol vliezen zit. [N 28, 82; A 9, 11c]
I-11
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
klejǝ (L288b Laar)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
21301 |
boer |
boer:
bōr (L288b Laar)
|
Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6
|
20681 |
boerenkool |
boerenmoes:
booremoos (L288b Laar),
krulmoes:
krôlmoos (L288b Laar),
slechte kool:
slechte kuuël (L288b Laar)
|
boerenkool
I-7
|
24861 |
boerenwormkruid |
wormzaad:
geneeskrachtig
wôrremzaot (L288b Laar)
|
wormkruid
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwallef (L288b Laar),
zwalluf (L288b Laar)
|
boerenzwaluw || zwaluw [DC 35 (1963)]
III-4-1
|
20517 |
bokking |
bokkem:
Verklw. bökkemske
bökkem (L288b Laar)
|
bokking
III-2-3
|
24705 |
bolderik |
steekneusje:
oronaria tomentosa; sierplant met viltige bladeren
staeknaeske (L288b Laar)
|
prikneusje
III-4-3
|