24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jónge (L288b Laar),
lammen:
spec. van schapen of geiten gezegd
laame (L288b Laar)
|
jongen (ww), werpen || werpen
III-4-2
|
26297 |
wervel |
knevel:
knēvǝl (L288b Laar)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
24399 |
wesp |
teetje:
kleine soort wesp, die niet steekt
teetje (L288b Laar),
wesp:
wēsp (L288b Laar),
wésp (L288b Laar)
|
wesp [DC 09 (1940)] || wesp, soort
III-4-2
|
19133 |
weten |
weten:
wieëte (L288b Laar)
|
weten
III-1-4
|
30848 |
wetsteen |
wetsteen:
wętstęi̯n (L288b Laar)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|
34574 |
wiel |
rad:
meervoud
rār (L288b Laar)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
24276 |
wielewaal |
gele wielewauw:
gaele wielewâw (L288b Laar),
wielewauw:
wielewauw (L288b Laar)
|
wielewaal
III-4-1
|
20852 |
wijn |
wijn:
Wiênglaas
wiên (L288b Laar)
|
wijn
III-2-3
|
33599 |
wijngaard |
wingerd:
wingert (L288b Laar)
|
wijngaard
I-7
|