34542 |
eend |
eend:
ęŋ (P167p Laar)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
24584 |
eendekroos |
eendemoos:
aendjemoos (L288b Laar)
|
eendekroos
III-4-3
|
34400 |
eenmaal geschoren schaap |
scheerling:
sxē̜rleŋ (L288b Laar)
|
Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.]
I-12
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk:
ierlijk (L288b Laar)
|
eerlijk: Jullie moeten die snoepjes - delen [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
20613 |
eetlust |
fames:
faames (L288b Laar),
fanes:
Ich hep ¯ne gooje faanes
faa’nes (L288b Laar)
|
honger, trek
III-2-3
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
staekelvêrreke (L288b Laar),
stēkəlvēͅrkə (L288b Laar)
|
egel [DC 04 (1936)]
III-4-2
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
eijerdöpke (L288b Laar)
|
eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
32555 |
eiermand |
eiermandje:
ęjǝrmɛntjǝ (L288b Laar)
|
Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eîgewiês (L288b Laar)
|
eigenwijs
III-1-4
|