24478 |
eik |
eik:
eîk (L288b Laar),
eikenboom:
het Duitse Baum
eikəbaum (L288b Laar),
zomereik:
-
zomer-eik (L288b Laar)
|
eik [DC 04 (1936)] || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L288b Laar),
-
eikəls (L288b Laar, ...
L288b Laar)
|
eikel || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
26146 |
einde, wiek |
roede:
rōj (L288b Laar)
|
Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c]
II-3
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegerst (L288b Laar)
|
ekster
III-4-1
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
stik (L288b Laar)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
19686 |
emmer |
emmer:
eͅi̯.mər (L288b Laar)
|
emmer
III-2-1
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekworm:
spekwôrrem (L288b Laar)
|
meikeverlarve
III-4-2
|
24971 |
ergens, hier of daar |
ergens:
ps. blz. 21 van deel 2 (N-W).
êrreges (L288b Laar),
evers:
Verouderd BO.
aevers (L288b Laar)
|
ergens, hier of daar
III-4-4
|