34170 |
kalven |
kalveren:
kalǝvǝrǝ (P167p Laar)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (L288b Laar),
toen ich mich woeëj keime gong munne kamp kepot (L288b Laar)
|
Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.]
I-12, III-1-3
|
19694 |
kamer |
kamer:
kāmər (L288b Laar)
|
kamer
III-2-1
|
18724 |
kammen |
kammen:
toen ich mich woeëj keime gong munne kamp kepot (L288b Laar)
|
Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
borssókker (L288b Laar, ...
L288b Laar)
|
bruine kristalsuiker, kandijsuiker || grove kandijsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
kenieël (L288b Laar),
kaneelpijpje:
kenieëlpiêpke (L288b Laar)
|
kaneel || pijpje kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L288b Laar)
|
kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
27982 |
kant |
kant:
ka.nt (L288b Laar)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
18944 |
karakter (aard) |
wezen:
waeze (L288b Laar, ...
L288b Laar)
|
karakter || wezen, karakter
III-1-4
|