20431 |
begraven |
begraven:
begraâve (L288b Laar)
|
begraven
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
belul:
belûl (L288b Laar),
benul:
benûl (L288b Laar),
bezei:
bezêj (L288b Laar)
|
begrip, nuchter verstand || verstand, inzicht
III-1-4
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benoutj (L288b Laar),
dompig (weer):
Dômpig waer (benauwd en vochtig weer).
dômpig (L288b Laar)
|
bedompt, benauwd
III-4-4
|
26051 |
berrie |
kaarhouter:
kārhǫwtǝr (L288b Laar)
|
Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
II-3
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
Beschuût met sókkerkuurkes: beschuit met meisjes Wieërter beschuûtjes: toast Beschuûtekêntje: kantjes van beschuit (waren goedkoper dan beschuit), werden gebruikt om te paneren ¯n rol beschuûte: een rol beschuit
beschuût (L288b Laar)
|
beschuit
III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
kindjespap:
kintjespap (L288b Laar),
lammetjespap:
lemkespap (L288b Laar)
|
pap van gekookte melk met suiker en beschuit
III-2-3
|
27448 |
beton |
beton:
bǝton (L288b Laar),
bǝtoŋ (L288b Laar)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
24561 |
beuk |
beuk:
buuëk (L288b Laar),
bruine beuk:
-
broene beuk (L288b Laar),
groene beuk:
-
greune beuk (L288b Laar)
|
beuk || beuk (Fagus) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennootje:
-
beukeneutjes (L288b Laar)
|
beukennootje [DC 39 (1965)]
III-4-3
|