24216 |
nestelen |
timmeren:
tummere (L288b Laar)
|
nest bouwen
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
vlögk (L288b Laar, ...
L288b Laar)
|
vogeltje || vogeltje, vlug
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
neteldoek:
nētǝldōk (L288b Laar)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
34104 |
netmaag |
netmaag:
nɛtmāx (L288b Laar)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
20482 |
nicht |
nicht:
nicht (L288b Laar)
|
nicht
III-2-2
|
34154 |
niet drachtig |
gust:
gø̜st (L288b Laar)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
18921 |
nietsnut |
nikswaard:
nikswaert (L288b Laar)
|
nietsnut, iemand die voor niets deugt
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuw licht:
nów leecht (L288b Laar)
|
nieuwe maan
III-4-4
|
19010 |
nieuwsgierig |
naaswijs:
naaswies (L288b Laar)
|
nieuwsgierig
III-1-4
|