26291 |
kammen en staven insmeren |
insmeren:
ensmę̄.rǝ (Q088p Lanaken)
|
[Jan 110; Coe 85; Grof 107]
II-3
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
aan den aandere kaant van het kanaal (Q088p Lanaken),
ān dən āndərə kānt van t kanāl (Q088p Lanaken),
de = overkant
ān dēͅ kānt van də knāl (Q088p Lanaken)
|
Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
kandelaber:
kandəlābər (Q088p Lanaken),
luchter:
leuchter (Q088p Lanaken),
løxtr (Q088p Lanaken),
løxtər (Q088p Lanaken)
|
Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (Q088p Lanaken)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33115 |
kap aan de vlegelstok |
oog:
ǫu̯x (Q088p Lanaken)
|
Het uiteinde van elk van beide vlegelhouten voorzien van een kap die dient om de twee houten delen aan elkaar te bevestigen en wel op zo''n manier dat de slaande werking van de vlegel bij het dorsen optimaal is. Bij de meest voorkomende scharnierconstructie is de kap aan de vlegelstok van metaal en die aan de vlegelknuppel van leer. In dit lemma gaat het dus om de metalen kap aan de vlegelstok; meestal is er een beugel aangesmeed; deze ring of oog is vaak benoemingsmotief voor de gehele kap. Zie afbeelding 10, c. Soms vindt men, in plaats van de metalen kap, aan het uiteinde van de vlegelstok twee geboorde gaten waar de vlegelband doorheen loopt; de zegslieden van L 282 en 288 geven dit uitdrukkelijk op; zie afbeelding 10, f. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kapeloan (Q088p Lanaken),
kappeloan (Q088p Lanaken),
kapəlōͅn (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
18293 |
kapmantel |
kapmantel:
ZND35,011b: [neen]; Niet meer in gebruik.
ənə kapmāntəl (Q088p Lanaken)
|
een kapmantel (ruime vrouwenmantel die meestal gedragen werd om naar de kerk te gaan) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
kapstoͅk (Q088p Lanaken)
|
kapstok [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21760 |
kar |
kar:
kār (Q088p Lanaken)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
oart (Q088p Lanaken),
caractre (fr.):
carətēͅr (Q088p Lanaken),
karaktère (Q088p Lanaken),
karakter:
karaktər (Q088p Lanaken)
|
aard (karakter) [ZND 01 (1922)] || karakter [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|