e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleermakersvak snijdersstiel: snęjdǝrsstil (Lanaken) De algemene benaming voor het vak van kleermaker. [N 59, 202a; monogr.] II-7
kleermakerszit kledermakerszit: klęjǝrmē̜kǝrszet (Lanaken), snijderszit: snęjdǝrszet (Lanaken) Wijze van zitten van de kleermaker op de kleermakerstafel, met gekruiste benen. Zie afb. 30. [N 59, 199; monogr.] II-7
klein paard bidet: `bedi (Lanaken), dobbele pony, poney: dǫbǝlǝ pōnē (Lanaken), muilezel: muilezel (Lanaken), pony: `pǫni (Lanaken) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3], [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 38] I-9
kleine boerderij klein boerengedoe: klęi̯n burǝgǝdu (Lanaken), pachtgoed: pax˲gōt (Lanaken) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine neus klein neusje: klein neuske (Lanaken), klein nĕske (Lanaken), klijn nēͅskə (Lanaken) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleingeld kleingeld: kleigeld (Lanaken), kleigeͅld (Lanaken), klijgēlt (Lanaken) kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinwerk klein werk: klęjn węrk (Lanaken) Het werk dat bestaat uit het maken van kleine kledingstukken. [N 59, 194a] II-7
klemhoef klemhoef: klɛmhuf (Lanaken) Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b] I-9
klepbroek kakbroek: kakbroek (Lanaken), klepbroek: klepbroek (Lanaken), matrozenbroek: mətrōsəbrōk (Lanaken) een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] || Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
klepel bengel: de bingel van də klok (Lanaken), klepel: de klepel van een klok (Lanaken) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3