21499 |
kooppenning |
godsalder:
gōtsheͅldər (Q088p Lanaken),
kooppenning:
kauppenning (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt men bij u de kooppenning (gegeven als bewijs dat een koop gesloten is)? [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
də kur van də keͅrək (Q088p Lanaken),
də kūr van də keͅrk (Q088p Lanaken),
de koer = speelplaats
het koer van de kerk (Q088p Lanaken)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
18531 |
koordje i.p.v. knoopsgat |
vals knoopskot:
vāls knōpskūt (Q088p Lanaken),
vals knoopslok:
vals knōpslōk (Q088p Lanaken)
|
een koordje i.p.v. een knoopsgat [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
koors (Q088p Lanaken),
kōrs (Q088p Lanaken),
koͅrs (Q088p Lanaken),
kurs (Q088p Lanaken)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND]
III-1-2
|
33806 |
koot |
koot:
kut (Q088p Lanaken)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (Q088p Lanaken)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
26424 |
kop van het staakijzer |
tip:
tø̜p (Q088p Lanaken)
|
Het uiteinde van het staakijzer in watermolens. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in A. de vierkante kop van het staakijzer die bij het vast werk past in het gat van de viertakrijn, en B. de bolvormige, van een gleuf voorziene kop van het staakijzer die bij het balanceerwerk past in de (tweetak)rijn. In de gleuf van de kop bevindt zich daartoe een punt die in een holte aan de onderzijde van de rijn valt. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [Vds 133; Vds 137; Jan 126; Coe 104; Grof 122]
II-3
|
33137 |
kopdorser |
kopdorser:
kǫp˱dē.rsǝr (Q088p Lanaken)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
31225 |
koper |
laiton:
lętõ̜ (Q088p Lanaken),
roodkoper:
rut kōpǝr (Q088p Lanaken)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|