21031 |
kreeft |
kreeft:
ook in ZND 28, 048
krēf (Q088p Lanaken),
krēft (Q088p Lanaken)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreͅntəbrud (Q088p Lanaken),
krentenbroodje:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentəbrydšə (Q088p Lanaken),
krentenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentemik (Q088p Lanaken)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
18223 |
kreukelen |
kronkelen:
dat kleid krunkelt (Q088p Lanaken),
plooien:
het kleit ploeit zich (Q088p Lanaken),
hət klijt plūit zix (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
janken:
joonkt (Q088p Lanaken),
kermen:
keͅremp (Q088p Lanaken),
krimpen:
krø͂ͅmp (Q088p Lanaken)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18146 |
kreupel |
kreupel:
ənə krøpəl (Q088p Lanaken),
ənə krøͅppələ mins (Q088p Lanaken)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
kribǝbi.tǝr (Q088p Lanaken)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kri.l (Q088p Lanaken),
kril (Q088p Lanaken)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
22351 |
krijgertje spelen |
nalopertje spelen:
noaluiperke (Q088p Lanaken),
noaluiperke spele (Q088p Lanaken),
spele?
nōluiperke stēle (Q088p Lanaken)
|
Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
kri.t (Q088p Lanaken),
stɛk wit kriēt (Q088p Lanaken),
ə støͅk wit krīt (Q088p Lanaken),
ə stək wet kri:t (Q088p Lanaken),
ə stək wit krit (Q088p Lanaken)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || Het krijt waarmee het aantal te malen kiloɛs en de naam van de klant op het molenbord worden genoteerd. In Q 88 telde de molenaar volgens de boeren wel eens teveel. Men noemde dat dubbel schrijven (dø̜bǝl šri.vǝ)(Coenen, pag. 178).' [Coe 246; Grof 277]
II-3, III-3-1
|
28870 |
kromme lat |
kromme broeklat:
kromǝ brōklat (Q088p Lanaken)
|
Een gebogen lat die men gebruikt bij het tekenen en uitmeten van het patroon. Deze moet zo gebogen zijn dat daarlangs kanten van schoot en revers gemakkelijk getrokken worden. De lat is bij voorkeur gemaakt van een niet splinterende houtsoort (Gerritse, pag. 19). Zie afb. 4. [N 59, 3b]
II-7
|