21098 |
lijnzaadmeel |
lijnzaadmeel:
[lijnzaad]mɛ̄l (Q088p Lanaken),
lijzatemeel:
lēzǫtǝmɛ̄ǝl (Q088p Lanaken)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijnzaadpap:
[lijnzaad]pap (Q088p Lanaken)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
21478 |
liniaal |
regel:
règel (Q088p Lanaken),
ənə rēͅgəl (Q088p Lanaken),
ənə rijgəl (Q088p Lanaken)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17867 |
links, linkshandig |
links:
lēnks (Q088p Lanaken)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
31438 |
linkse schaar |
linkse scheer:
leŋksǝ šēr (Q088p Lanaken)
|
In het algemeen een schaar die door de stand van bekken en benen geschikt is voor het gebruik in de linkerhand. [N 64, 3b; N 66, 4b]
II-11
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijwand:
livǝnt (Q088p Lanaken),
līvǝnt (Q088p Lanaken)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lippe (Q088p Lanaken),
lyppə (Q088p Lanaken),
løp (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
løpə (Q088p Lanaken)
|
lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (Q088p Lanaken)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
leschen (Q088p Lanaken),
lēͅssə (Q088p Lanaken),
leͅs (Q088p Lanaken),
lèsch (Q088p Lanaken),
wilde biezen:
biezen (wilde) (Q088p Lanaken)
|
lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
23311 |
lof |
lof:
ət luf (Q088p Lanaken)
|
het lof [RND]
III-3-3
|