31186 |
loodgieter |
loodgieter:
lut˲gētǝr (Q088p Lanaken)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
21596 |
loop van een geweer |
loop:
de luip van n gewèr (Q088p Lanaken),
də luip van ə gəwēͅr (Q088p Lanaken),
də lø͂ͅp van ən gəwēͅr (Q088p Lanaken)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
29089 |
loos knoopsgat |
vals knoopskot:
vāls knōpskūt (Q088p Lanaken),
vals knoopslok:
vāls knōpslōk (Q088p Lanaken)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
šøt (Q088p Lanaken),
worteltje:
wɛrtelke (Q088p Lanaken)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupen (Q088p Lanaken),
laupə (Q088p Lanaken),
loupə (Q088p Lanaken),
lǫu̯.pǝ (Q088p Lanaken)
|
de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)] || lopen [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
26598 |
lopen gaan, op de loop gaan |
op de loop gaan:
ǫp˱ dǝ lø̜̄.p ˲gō.n (Q088p Lanaken)
|
Gezegd van de molen wanneer hij steeds sneller gaat draaien als gevolg van het ontbreken van graan tussen de molenstenen. Het gevaar ontstaat dan dat de molen heet loopt. Alle in dit lemma opgenomen opgaven betreffen de watermolen. [Vds 118; Jan 260; Coe 144; Grof 169]
II-3
|
19500 |
loper |
bovenste steen:
bø̄.vǝstǝ stę̄.n (Q088p Lanaken),
loper:
lø̄.pǝr (Q088p Lanaken)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
varkenstrog:
vɛrǝkǝstrōx (Q088p Lanaken)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
19619 |
lucifer |
zwegel:
zwēͅgəl (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken),
zwegeltje:
zwēͅgəlkə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken)
|
lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
lui (Q088p Lanaken),
lui as ’n vērken (Q088p Lanaken),
luij (Q088p Lanaken),
luije lēns (Q088p Lanaken),
luijə salamander (Q088p Lanaken)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|