22440 |
masker |
maske:
maske (Q088p Lanaken),
maskə (Q088p Lanaken)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
32983 |
masteluin |
masteluin:
masteluin (Q088p Lanaken),
mastǝlɛi̯n (Q088p Lanaken)
|
Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26]
I-4
|
33044 |
mathaak |
haak:
hǭk (Q088p Lanaken)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
31489 |
matrijs, holblok |
doordieper:
dōrdēpǝr (Q088p Lanaken)
|
Uitgehold blok hout dat dient als ondergrond wanneer met behulp van een hamer een bol of hol vlak in een metalen plaat wordt geklopt. Zie ook afb. 175. Verschillende informanten vermelden ook het gebruik van een loden plaat met één of meer uithollingen voor deze bewerking. De ank was volgens de informant uit L 329 een hardhouten blok in de vorm van een kubus. Elk vlak van deze kubus had een segmentvormige uitholling, steeds met een andere straal. [N 64, 33a; N 66, 5a]
II-11
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjónéés (Q088p Lanaken)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
moazelen (Q088p Lanaken),
mōͅzələ (Q088p Lanaken),
moͅzələ (Q088p Lanaken)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaille:
ən gouwə mədōlžə (Q088p Lanaken),
ən gōͅwə mədoljə (Q088p Lanaken),
medanjel:
ən gouwə mədō:zəl (Q088p Lanaken)
|
een gouden medaille [ZND 38 (1942)]
III-1-3
|
18855 |
medelijden |
leed:
lei (Q088p Lanaken)
|
medelijden [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
21038 |
meel |
boekweitsmeel:
bōkǝsmę̄.l (Q088p Lanaken),
meel:
mę̄.l (Q088p Lanaken),
mę̄l (Q088p Lanaken)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26517 |
meelbak |
meelbak:
[meel]bak (Q088p Lanaken)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|