34011 |
met staande kar varen |
met gaande en staande kar:
męt ˲gǭndǝn ęn stǭndǝ kār (Q088p Lanaken)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33689 |
met steengruis verharde weg |
kiezelweg:
kīzǝlwē̜x (Q088p Lanaken)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
22793 |
met vuur spelen |
met vuur spelen:
mét vuur speelen és gevoarlik (Q088p Lanaken)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
31394 |
metaalrasp, tinvijl |
rasp:
rasp (Q088p Lanaken)
|
Vijl met enkele vijlkap voor het bewerken van (zachte) metalen. Het blad van de metaalrasp kan verschillende vormen hebben zoals plat en recht óf plat en boogvormig. Zie ook afb. 109. De metaalrasp wordt ook wel met de termen tinvijl, loodvijl en zinkvijl aangeduid (vgl. Van Houcke, pag. 817, s.v. vijl). [N 33, 98; N 64, 53e-f; N 66, 21d]
II-11
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlē̜r (Q088p Lanaken),
metser:
mę ̞tsǝr (Q088p Lanaken)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (Q088p Lanaken)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
zand:
zānt (Q088p Lanaken)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
metworst:
uit de fabriek
mētwoors (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
metworst [ZND 21 (1936)] || worst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
møbǝlmē̜kǝr (Q088p Lanaken),
mø̄bǝlmē̜kǝr (Q088p Lanaken),
schrijnenwerker:
šrīnǝwē̜rǝkǝr (Q088p Lanaken),
schrijnwerker:
šrīnwęrkǝr (Q088p Lanaken)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
miau.ə (Q088p Lanaken)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|