26442 |
natuursteen |
blauwe steen:
blǫwǝ stę̄.n (Q088p Lanaken),
natuursteen:
(mv)
natȳ.rstɛjn (Q088p Lanaken)
|
Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i]
II-3
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
correct:
krék (Q088p Lanaken)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17766 |
navel |
buiknagel:
bôêknaogel (Q088p Lanaken),
navel:
naovel (Q088p Lanaken)
|
Navel (Fr. nombril). [ZND 05 (1924)]
III-1-1
|
34419 |
necrobacillosis, rotkreupel |
rotkreupel:
rotkreupel (Q088p Lanaken)
|
Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.]
I-12
|
20361 |
neef |
neef:
nijf (Q088p Lanaken),
nééf (Q088p Lanaken)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
négenuiger (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nak:
nak (Q088p Lanaken)
|
Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
nømmə (Q088p Lanaken),
nɛ̄mən (Q088p Lanaken)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
29090 |
nestelgaatje (bij knoopsgat) |
rondje:
rønǝkǝ (Q088p Lanaken)
|
Het peervormige gaatje aan de voorkant van een knoopsgat. [N 59, 140]
II-7
|
24218 |
nestverlater |
piepjong:
pīpjongə (Q088p Lanaken),
vlugjong:
vlukjong (Q088p Lanaken)
|
jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|