28861 |
paskoord |
milanaise:
melǝnē̜s (Q088p Lanaken),
passementgaren:
pasǝmēntgǭrǝ (Q088p Lanaken)
|
Met katoen omspannen metaaldraad die ter versterking van het knoopsgat strak en vlak langs de snede van het knoopsgat wordt vastgenaaid. Zie afb. 1. [N 59, 8]
II-7
|
28883 |
paskoordnaald |
dikke naalde:
dekǝ nǭlžǝ (Q088p Lanaken)
|
Tijdens het bevestigen van het paskoord rondom het te maken knoopsgat gebruikt men de paskoordnaald om het paskoord aan te hechten en strak en vlak langs de snede van het knoopsgat te spannen (Papenhuyzen III, pag. 17). De paskoordnaald is 6 à 8 cm lang en loopt naar het oog wat dik toe. Het oog is flink groot, omdat het paskoord erdoorheen moet (idem, pag. 12). Zie afb. 10. [N 59, 12]
II-7
|
28897 |
paspop |
buste:
bøst (Q088p Lanaken)
|
Pop waarop men gemaakte kleren past. Er zijn verschillende soorten paspoppen, bijv. harnassen van metalen ringetjes die van voren of van achteren kunnen worden gesloten of pasvormen van geprepareerd papier of karton (Morand, pag. 35). Er bestaan echter ook standaard-paspoppen, zowel voor mannen, vrouwen als kinderen. [N 59, 33]
II-7
|
28844 |
passement |
passementlint:
pasǝmentlent (Q088p Lanaken)
|
Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
18183 |
passen |
passen:
passə (Q088p Lanaken),
pasǝ (Q088p Lanaken)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)]
II-7, III-1-3
|
28898 |
passpiegel |
spiegel:
spīgǝl (Q088p Lanaken)
|
Grote spiegel waarin men zich helemaal kan zien, ten voeten uit. [N 59, 34]
II-7
|
33561 |
pastinaak |
pastenaken:
pastenaken (Q088p Lanaken),
pastenakenwortelen:
pastenaokewottel (Q088p Lanaken),
pastinaken:
pastinaak (Q088p Lanaken),
puimen:
puimen (Q088p Lanaken)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
də pəstur (Q088p Lanaken),
pestoer (Q088p Lanaken),
pəstu:r (Q088p Lanaken)
|
pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pa.tər (Q088p Lanaken)
|
pater [RND]
III-3-3
|
23284 |
patroonheilige, kerkpatroon |
patroon (<fr.):
heilige (m)
ənə pətrūn (Q088p Lanaken),
moeilijk leesbaar.
pətrūn (Q088p Lanaken),
patroen in de drie gevallen mannelijk
patroen (Q088p Lanaken)
|
Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|