26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnē.žǝ (Q088p Lanaken)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtstrǭl (Q088p Lanaken)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rejāl (Q088p Lanaken),
goedgeefs
roiāl (Q088p Lanaken),
kwistig
royaal (Q088p Lanaken)
|
Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
17767 |
rug |
rug:
pijn in mene rɛk (Q088p Lanaken),
rø͂ͅk (Q088p Lanaken),
rûîk (Q088p Lanaken),
rə:k (Q088p Lanaken),
rɛk (Q088p Lanaken)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (Q088p Lanaken)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
29078 |
rugband |
band:
bānt (Q088p Lanaken)
|
De band achter in de (driedelige) rug van een colbert. Vergelijk de lemmata ɛplatstukɛ en ɛjukstukɛ.' [N 59, 92]
II-7
|
33974 |
rugriem |
draagriem:
drāxrēm (Q088p Lanaken),
rugriem:
rø̜krēm (Q088p Lanaken)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
29076 |
rugsplit |
gewone slip:
gǝwunǝ sløp (Q088p Lanaken)
|
De split in het verlengde van de rugnaad van een colbert. [N 59, 90b]
II-7
|
32578 |
ruige mest |
verse stalmest:
vē.rsǝ [stalmest] (Q088p Lanaken)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
reeke (Q088p Lanaken),
ruuken (Q088p Lanaken),
ry(3)̄kə (Q088p Lanaken),
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q088p Lanaken)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken
III-1-1
|